FSE in de praktijk
Bij geavanceerd rekenen aan het brandgedrag van (staal)constructies zijn de Eurocodes met hun Nationale Bijlagen (NB) in te zetten. Het gaat hierbij met name om NEN-EN 1991-1-2 + NB en NEN-EN 1993-1-2 + NB. Aan de Eurocodes ligt Europees onderzoek ten grondslag.
Rembrandttoren (Amsterdam).
FSE praktijkvoorbeeld – lees meer
Een belangrijk verschil met de traditionele, standaard-brandmethode is dat een FSE-benadering vraagt om diverse aannamen voor het brandscenario (zoals plaats van ontstaan van brand, openingen in gevels en dak, aard van brandbare materialen.). Ook zijn keuzes vereist op brandkarakteristieken als vuurbelasting en afbrandsnelheid.
Een interessant perspectief van FSE en het natuurlijk-brandconcept is dat het effect van actieve brandbeveiligingsmaatregelen, zoals sprinklerinstallatie en brand- en rookdetectie, kwantitatief is af te wegen. In de Eurocode gebeurt dit via correctiefactoren (ϒ-factoren) over de ontwerpwaarden van de vuurbelasting.
Het brandmodel levert, in combinatie met de scenario-aannamen, de thermische belasting waaraan de constructie tijdens brand bloot staat. Op grond hiervan kan de temperatuurontwikkeling in de constructie en vervolgens (desgewenst) de mechanische respons van de constructie worden bepaald. Bepaling van de mechanische respons is niet altijd nodig. Indien de temperatuur in de (staal)constructie niet hoger wordt dan 400 à 500 °C, zal de constructie niet bezwijken en kan aparte analyse van het constructiegedrag achterwege blijven. Bij hogere temperaturen is deze analyse vereist om te beoordelen of de draagkracht van de constructie tijdens brand voldoende is.