4a-4: Kolommen – gereduceerde kniklengte
Onder bepaalde voorwaarden mag in geval van brand de kniklengte van kolommen Lcr in geschoorde raamwerken worden gereduceerd. Dit heeft te maken met het feit dat de kolommen zijn ingeklemd indien de aansluitende kolom zich in een ander brandcompartiment bevindt – dit is het geval als de vloer een scheiding vormt tussen twee brandcompartimenten – èn indien de brand beperkt blijft tot de betreffende bouwlaag. Om de kniklengte te mogen reduceren, moet de vloer uiteraard wel minimaal dezelfde brandwerendheid hebben, zoals geëist voor de kolom.
Reductie van de kniklengte bij kolommen in geschoorde raamwerken.
De afbeelding laat zien dat de kniklengte onder deze voorwaarden mag worden gereduceerd tot 0,7 maal de systeemlengte voor de bovenste kolom en 0,5 maal de systeemlengte voor de overige kolommen.
De reductie geldt zowel voor kolommen die over meerdere bouwlagen doorgaan, als voor verdiepinghoge kolommen die met een kop- en voetplaatverbinding zijn aangesloten. De stijfheid van de aansluitende, niet-verhitte kolom is groot ten opzichte van de kolom die door de hitte slapper is geworden.
Om dezelfde reden kan de voetplaatverbinding van een kolom op de begane grond onder bepaalde omstandigheden als een inklemming worden beschouwd. Voorwaarde is dat de excentriciteit van de belasting niet al te groot is; dit is bij kolommen in een geschoord raamwerk doorgaans het geval. De rotatie van de voetplaat is immers verwaarloosbaar ten opzichte van de bij brand optredende kolomvervormingen.
De reductie van de kniklengte bij brand met 50% zorgt voor verhoging van de kritieke temperatuur met 50 à 150 °C bij centrisch belaste kolommen met een relatieve slankheid tussen 0,5 en 1,4. Dit is het geval bij de gebruikelijke breedflensprofielen tot een hoogte van 300 mm en kokers tot 200 mm met een vloeigrens van 235–355 N/mm2 en een verdiepinghoogte van 3,5 m.